Leraren en TOA’s/instructeurs
In het algemeen geldt dat de leraar primair verantwoordelijk is (gedelegeerd door bevoegd gezag) voor wat er in de les gebeurt. De TOA/instructeur heeft daarbij een lesondersteunende functie en functioneert daarmee onder de verantwoordelijkheid van de leraar. Daar is een uitzondering op. Als de docent in kwestie geen vakkracht is voor natuurwetenschappen met bijpassende opleiding voor het niveau waarin les gegeven wordt en de TOA/instructeur wel, dan is de TOA/instructeur verantwoordelijk. Welke taken in de lessituatie worden overgedragen aan de TOA/instructeur hangt af van de deskundigheid van deze vakkrachten: zijn ervaring en wensen, het opleidingsniveau en de didactische bekwaamheden. Bij tijdelijke afwezigheid van de bevoegde leraar als vakkracht is de TOA/instructeur in de praktijk de verantwoordelijke voor het toezicht op leerlingen.
In relatie tot leerlingen zijn de leraar en de TOA/instructeur te beschouwen als ‘werkgever’. Dit betekent dat deze vakkrachten een voorbeeld functie vervullen m.b.t. veiligheid. En dat zijn dus:
- persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken, zoals veiligheidsbril, laboratoriumjas en eventuele haarbescherming;
- leerlingen onderrichten en instrueren over veilig werken;
- toezien op het (juist) gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen door leerlingen;
- zorgen voor netheid, ordelijkheid en zindelijkheid;
- gevaren voor de veiligheid en gezondheid signaleren;
- indien nodig maatregelen treffen: bijvoorbeeld activiteit stopzetten, ongewenst gedrag corrigeren, eerste hulp verlenen en hulp inroepen en optreden bij calamiteiten.
Deze plichten gelden op grond van art. 11 van de Arbowet voor alle werknemers. Wel moet worden toegevoegd dat werknemers verplicht zijn, indien nodig, interne of externe deskundigen te ondersteunen bij de uitvoering van hun verplichtingen en arbotaken.